318 Onderwijl werd aan de zoogenaamde landingplaats de Xederlandsche vlag vertoondwaarop de djoeragan derkruis- boot derwaarts werd gezonden met opdracht om, wanneer hem dezelfde vragen als te Tello-Dalem werden gedaan, deze op gelijke wijze te beantwoorden. Den Radja van Lagoendi en het hoofd der kampong Hillidja Moffou werd te kennen gegevendat de wdResident en Milit. Kommandant den volgenden ochtend met een aantal mi litairen zou debarkeeren en hen dan aan het strand wenschte te ontmoeten. Beiden beloofden aan die uitnoo- diging te zullen gevolg geven, terwijl de Radja, als een bewijs zijner goede gezindheidden Kommandant zijnen siriezak ten geschenke zond. Aan dit bewijs werd echter niet veel waarde gehecht. Het was maar al te goed bekend dat de talrijke onbeschaafde en in zekeren zin nog halfwilde bevolking dezer streken geen andere macht erkende dan die harer hoofdendat deze daarvan in hun eigenbelang een ruim ge bruik maaktenen zij in verband daarmede alles aanwendden, om onafhankelijk te blijven van het Hederlandsch Gou vernement, ofschoon dit zich nog maar weinig of niet met hen had bemoeid en zij het eigenlij k slechts alleen bij naam kenden. Op de verklaarde goede gezindheid mocht dus niet worden vertrouwd en zulks te minderomdat die volstrekt niet overeenstemde met de aanhoudende drukke bewegingen aan het strand en het samentrekken van gewapend volk in de richting der kampong. Voor zichtigheidshalve werd dan ook den volgenden morgen aan de landingstroepen nog toegevoegd een detachement van 50 matrozen en mariniersten einde daarover naargelang der omstandigheden te kunnen beschikken; en namen de sche pen zóódanig positiedat zij, zoo noodig, het debarkeeren en de bewegingen der troepen aan den wal met hun ge schutvuur zouden kunnen dekken en ondersteunen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 324