337 overnacht, werd den volgenden dag naar Pagger Oetan gemarcheerd, dat door den vijand versterkt en bezet was. Deze marsch was zeer vermoeiendmen moest verscheidene evenwijdig loopende en met zwaar bosch bedekte heuvel rijen overtrekken en ontmoette overal uitgestrekte ver- hakkingen en randjoe-versperringen, waardoor velen gewond raakten. Eerst des namiddags tegen 4-f uur naderde de uit Mandhelingsche doebalangs bestaande voorwacht de vijan delijke positie in den rugwelkenu onze beweging blijk baar geheel onopgemerkt was geblevenspoedig werd overrompeld en na slechts weinig tegenstand door den vijand werd ontruimd. De invallende duisternis en de uit putting der troepen maakten eene ernstige vervolging der vluchtelingen ondoenlijkdo twee gesneuvelden, waaronder een broeder van het kamponghoofd Goeroe Pamoetang en de 3 vrouwen benevens het dochtertje van genoemd hoofd, die als gevangenen den onzen in handen vielen, en vooral de omstandigheid, dat door het bezetten van Pagger Oetande kampongs RantjanbatocDjandji Mauli Oeloe Alia, Aik Sialla, Toekali Dollok en Toekoe Lombong volkomen waren omgetrokken, mochten echter het succes van dien dag wel als voldoende doen beschouwen. De luitenant Schummelketel had in last, om, zóó ver gekomen zijnde, te Pagger Oetan voorloopig post te blijven houden en de vluchtende vijanden van daaruit te doen vervolgen door de hulptroependie hiertoe in kleine afdeelingen moesten worden verdeeld, sterk genoeg om, zonder vrees van geslagen te kunnen worden, zich met de vluchtelingen te kunnen meten, indien deze mochten stand houden. Hun moest echter worden aanbevolen bij het ontmoeten van vijandelijke sterkten zich niet onvoorzichtig in gevecht te begevenmaar daarvan onver wijld kennis te geven en de assistentie der troepen af te wachten. Op deze wijze zouden de laatsten slechts tot 22

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 343