Naarmate het vreeselijk oogenblik van den rivier-over tocht nadert, verdubbelt zijn ongerustheid. „De operatie, waarmee ge mij belast hebt", schrijft hij aan Jourdan, „schijnt mij zeer- groot toe, en zoo ik dc keus had tusschen een belegering en een expeditie van dezen aard, zou ik geen oogenblik aarzelen tot de eerste te besluiten. Achmijn vriendals ge weer belast wordt met een operatie van dat soort, vraag dan bergen goud. Alleen het goud effent en bespoedigt alles in zulke drin gende gevallen!" De genie-officieren stellen hem een plan voor om Mainz met storm te nemen. „Als ik mijn Filistijnenvan Sam- bre en Maas had", antwoordt hij, „zou ik den slag wa gen, ep het gevaar af er tienduizend te verliezen, want het dubbele getal zal omkomen door hier werkeloos te blijven. Maar van dit leger ken ik noch soldaten noch generaals; ternauwernood ben ik hun bekend. Er zou bovendien een ander moreel noodig zijn dan hier heerscht. Als ik niet slaagzal op mij de verantwoordelijk heid nederkomen van eene mislukkingwaarvan de onhan digheid van den eenen of anderen onnoozele de oorzaak zal zijn." Eindelijk vaardigde hijbij dagorderden 5™ Sept. een mannelijke en lakonieke proclamatie uit, en de over tocht van den Rijn begon. Hij werd zonder te veel zwarig heden volbracht. De oorlog werd op den rechteroever overgebracht. Klcberdie er zijn goed humeur door had teruggekregenwordt weder de bewonderenswaardige man, dien wij kennen. Hij schrijft aan Jourdan een prachtige lofrede op de armee, die hij aanvoert, op hare buitengewone geestkracht, op haar onvennoeibaren ijver. „Gelooft ge niet, waarde kameraad! dat zoo'n leger rechten verworven heeft op de schatting van de geschie denis en dat zoo'n operatie op een lijn met de overwinningen 346

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 352