349
doen behouden lijdt schipbreuk. Hij schrijft aan het
Directoire:
„Deze betrekking vereischt een man, die aan de talen
ten van een bekwaam veldheer die van een uitmuntend ad
ministrateur paarten nog meerin de tegenwoordige
omstandighedendie van een scheppend genie. Ik ben
maar een soldaat."
Gelijk een Romeinschc consul of een officier van Wash
ington bedong hij geen pensioen. Hij wilde den kost win.
nen door „zich te wijden aan eenigen tak van industrie."
Ha zijn schoonen veldtocht aan de andere zijde van den
Rijn schreef hij aan den minister van oorlog:
„Ik verzoek u, burger-minister, mij spoedig kennis
te willen geven, dat ik vrij ben heen te gaan. Ik zalu
daarvoor bijzonder verplicht zijn. Ik zou u gaarne ge.
sproken hebben over een pensioen, maar ik heb noch
den leeftijd noch de noodige dienstjaren om eenige rechten
te kunnen doen gelden op de dankbaarheid der natie."
En toch had hij in dertig gevechten gezegevierdhad
hij drie groote overwinningen behaald en was liij den
Rijn overgetrokken.
„Door mij te wijden aan eenigen talc van nijverheid
hoop ik genoeg te vinden om te leven en altijdofschoon
in een anderen loopbaan, diensten te bewijzen aan mijn
vaderland."
Het gouvernement antwoordde hem m een vleienden
brief, dat hij het traktement van generaal zoude behou
den zoo hij volhardde in zijn aanvraag om ontslag. Ge
troffen door deze bejegening, bleef Kléber nog gedurende
een gedeelte van 1 797 het leger van Lambre en Maas
aanvoeren.
Te Parijs teruggekeerd, spaarde de bijtende Elzasser,
de onverbeterlijke pruttelaar, de „addertong", gelijk zijn
vijanden hem noemden, de Regeering zijn kritiek niet,