854
niet één bewoner van het Ottomanische Rijk isgelijk er
niet één Franschman is, die niet de innige overtuiging-
heeft van wat aan de twee natiën voegt."
Hij schrijft, dat de Franschen sinds tien jaren genoeg
bewijzen van hunnen moed gegeven hebben om niet ver
dacht te worden van den oorlog te vreezenmaar hunne
oude vriendin, de Yerhevene Porte, den oorlog aan te
doenis alsof zij zich-zelven den oorlog verklaren
wij moeten zelfs onze overwinningen betreuren, -want
zij verzwakken uwe legers, waarmede wij ons weldra
zullen moeten vereenigen om uwe werkelijke vijanden te
bevechten."
Kléber heeft de eerste hoedanigheid van een waar di
plomaat: het heldere inzicht in de blijvende of duurzame
belangen, die men verdedigen moet. De oprechtheid is
ook een kracht. Hij ziet echter niet af van de kleine
sluwhedendie het geoorloofde middel zijn om het beoogde
doel te bereiken.
,,Ik zoude zeer blijde zijn", schrijft hij aan Menou,
„hier een Engelschen of Russisch en parlementair te hebben
ik zoude daardoor den Turken een ijverzucht of liever
een wantrouwen inboezemendat hen handelbaarder
zou maken, en mijn hoofdoogmerk, tijd te winnen, zou
vervuld zijn."
Wanneer hij zich eindelijk met een gezant van Turkije
kan onderhoudentracht hij hem te overtuigendat „dewijl
Rusland de grootste vijand wastegen wien de te openen
onderhandelingen gericht moesten worden, de grootvizier
beginnen moest met die mogendheid er van uit te sluiten
en men daarom geheime en niet-geheime onderhandelingen
moest volgen."
Men ziet, dat den steenhouwerszoon geen enkele list
der diplomatie vreemd was. Hij raadt den grootvizier
aanuiterlijk het verlangen te kennen te geven den oorlog