416 paar duizend vreemde vagebonden kwamen. Dat den Parijzenaren, den welgezinden, die zich gelijk een kudde schapen door zulk volk lieten drijven en tyranniseeren, de dikwerf gehoorde verwijten van veranderlijkheid, lichtge- loovigheid, genotzucht, kinderlijke zucht naar nieuwigheden, door Schmidt en zijne nauwkeurig waarnemende zegslui niet gespaard worden, kan niemand verwonderen. Minder algemeen bekend, ofschoon ook opgeteekend, is het feit van hun bepaalden tegenzin in den krijgsdienst, die even wel hunne geestdrift voor krijgsroem niet vermindert Het maakt een zonderlingen indruk, als b. v. in de lente van 1793, bij de oproeping tegen de Yendée, ieder zijn redenen heeft om er geen gevolg aan te geven. Do Ja- kobijnen zeggen: „wij zijn de lichten en apostels der Re publiek; als wij tegen onze vijanden optrekken, kunnen wij niet meer hier onderrichten, onthullen, waken, aan vuren; dus moeten wij te Parijs blijven." De Cordeliers, de nomophylen voeren dezelfde taal! Maar wat zegt de meerderheid der Parijzenaren? „O, wij zullen de vijanden afwachten, en als zij komen, zullen wij ze ontvangen; of zij zullen ons dooden, of zij zullen ons niet dooden; ter wijl, als wij lien in de departementen te gemoet gaan, wij zeker in ons verderf loopen. Overigens, aangenomen dat zij zegevieren, zoo zullen zij er zich misschien mede vergenoegen ons te plunderen, en wij zouden ons le\en redden." Toch dringt zich daarbij de vraag op, die politiebe richten, al zijn zij allerscliranderst en allergeheimst, niet be antwoorden kunnen: Als werkèlijk de alles leidende stad door zulke nietige wezens bevolkt was, wat moeten wij dan toch wel denken van het land, welks oproeren door deze stad onderdrukt werden, en wat van het oude, feoda le Europa, dat van haar de wet van een nieuw tijdperk ontving? En hoe is het dan toch toegegaan, dat die m

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 404