46 gedaan, wekken ongunstige indrukken omtrent zijn karak ter op bij het publiek en vooral bij de leden van zijn stand. „De voldoening, welke den beleedigde langs wettigen weg door de gewone rechtbanken kan worden verschaft, is nu eenmaal door de publieke opinie onvoldoende verklaard en daarvoor in de plaats gesteld de satisfactie, die zich de beleedigde zelf door middel van een tweegevecht verschaft. „Het is nu de vraag om in de plaats van dit laatste een ander middel te vinden, dat in de oogen aan den beleedigde en van zijn stand geschikt is om den ongunstigen indruk, door de beleediging veroozaakt, weg te nemen. „Wanneer nu de behandeling van zulke eerezaken op gedragen wordt aan leden van denzelfden stand als de belee digde, dan zal deze natuurlijk eerder geneigd zijn om de handhaving of vermeende redding zijner eer toe te vertrou wen aan mannenvan wie hij overtuigd is, dat zij door hun eergevoel, kennis en ondervinding zulke beleedigingen en de beste wijze van genoegdoening juist weten te beoordeelen. „Wanneer deze mannen11a gedaan onderzoekde eer van den beleedigde als ongekrenkt en zijn karakter als onbe rispelijk verklaren en op deze verklaring door doelmatige handelingen het zegel hunner eigen overtuiging drukken, dan kan men met grond verwachten, dat de overige leden van hun stand zulk een door. competente rechters geveld oor deel zullen eerbiedigen, en dat aldus de ongunstige indruk der beleediging zal worden weggenomen. „Wanneer ten slotte aan dat eergericht de bevoegdheid wordt toegekend om in voorkomendebuitengewone ge vallen de zaak voor te leggen aan den Koning, die alléén, dispensatie van de wetten kan verleeneu, en die zijn recht om over leven en dood te beschikken voor een be paald geval ook aan anderen kan overdragen; wanneer dus het uitzicht op de vergunning om zich- zelf satisfactie te verschaffen niet geheel wordt uitgesloten, dan blijft er

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 52