71
dig uit de maatschappij verbannen zijn want niet de wetten
maar de zeden moeten het duel vernietigen.
Zoover is het echter nog geenszins gekomen.
Ook zijn er nog grooce leemten, zoowel in onze bur
gerlijke als militaire wetgevingen, voor zooverre de voldoe
ning voor beleedigingen betreft. Zoolang de wetgever
geen strenge straffen bepaalt voor dengene die iemand be
leedigingen durft aandoen welke hem voor de publieke
opinie onteerenzoolang kan een rechter niet mei billijk
heid streng oordeelen over hem, die eene aangedane be-
leedigiug op de heerschende wijze wreekt.
In ons Vaderland zijn in de laatste jaren meermalen
stemmen opgegaan tegen het duelen werden middelen
aangegeven om het duel onnoodig te maken. Zoo o. a.
hield de Heer Mr. H. van der Hoeven op den 26en Nov.
1875, in de Vereeniging tot beoefening van de krijgswe
tenschap te 's-Hage, eene rede over de rechtspleging bij de
landmacht en over de raden van onderzoek in zake duel.
De kundige spreker beweerde, dat de eer in den ge
zonden zin niet door eene beleediging kan geschonden
worden, wel de uiterlijke eer, de eer in de beteekenis
van de achting, welke de mensch zich door alle andere
menschen wil zien betoonenmaar niet de eer in den
zin van de algemeene achtingde erkenning zijner persoon
lijke waarde, waarop men op grond van zijne zedelijke, van
zijne innerlijke schoonheid aanspraak kan makenrecht hoeft.
„Wordt die uiterlijke eer geschonden", zeide spreker,
dat is: wordt de achting, die men bij het publiek geniet
verminderd, dan laat zich die achting niet opdringen. En
dat men de sabel durft hanteeren of oen pislool op zich durft
laten afschieten, is in de verste verte nog geen bewijsdat
men een man van eer is in den waren zin des woords.
Zie het verslag dier bijeenkomst, bladz. 86 en volg.