72 „Stelt, men zegt mij: „Gij zijt een afzetter!' Ik daag den beleediger uit. Dan antwoord ik dus: „Ik ben geen afzetter, want ilc wil met U vechten. De andere neemt de uitdaging van en zegt dus van zijn kant: „Welzeker zijt gij een afzetter, want ik durf met U te vechten." „Deze gedachtengang is, men zal het moeten toegeven niet logisch. Indien ooit aan het duel eene redeneering ten grondslag ligt, dan is het eene valsche, eene onjuiste redeneeriug. Daarenboven ontaardt het dikwijls in eene belachelijke comedie, een caricatuur, het duel zoogenaamd au pre mier sang, waarbij dan een nietsbeduidend huidwondje een enkel druppeltje bloed voldoende geacht wordt om de gekrenkte eer te herstellen. „Maar hoe gaat dat herstel toch in zijn werk? Wat bewijst de verwonding, wat bewijst zelfs de dood van een der beide partijen? „Ten opzichte van de beleediging nietsletterlijk niets Slechts in één geval kan het duel eenigen zin hebben, namelijk waar men voor „lafaard" wordt gescholden; nu bewijst het duel althansdat men dan durft vechten. Maar dan is het weer geen duel tot herstel van eermen kan zeer moedig zijn en toch weinig aanspraak hebben op den naam van fatsoenlijk man. En daarenbovendat men door de omstandigheden gedrongen een duel niet van de hand wijst, levert nog niet het bewijs, dat men ook in andere omstandigheden zich dapper zal ge dragen. „Bij deze vluchtige beschouwingen van het duel moet ik het thans laten. „'tZij me daarom voldoende aangetoond te hebben, dat duel aan zijn doel niet kan beantwoorden. Dat is

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 78