78
lijk over den tijd, waarin wij leven. En dan zou ik
denken dat, kon men eens een duel-statistiek samenstel
len, dergelijk vooroordeel- met evenveel grond aan de
„jeunesse dorée"aan dagbladredakteursaan volksver
tegenwoordigers enz. zou kunnen worden toegeschreven
als aan officieren. Zelfs al mocht zulk een statistiek
uitwijzendat naar verhouding in den officiersstand meer
duels voorvielen dan in eenigen anderen stand, dan zou
dit voor mij alleen nog maar een bewijs zijn, dat de mi
litair, nu eenmaal het duel als noodzakelijk kwaad nog
bestaat, zich aan die onvolmaaktheid in de maatschappe
lijke toestanden onderwerpt, evenals hij dit doet ten aan
zien van den oorlog.
„Een militair kan den oorlog verafschuwenmaar hij
zal zich daarin toch als een braaf soldaat gedragen. Zoo
ook zal hij niettegenstaande hij een tegenstander is van
het duel, wanneer de omstandigheden dit vereischen,
toch een duel niet ontwijken. Alleen wanneer men mij
kon aantoonen, dat er tusschen officieren betrekkelijk
meer beleedigingen plaats grijpen dan in andere standen,
zou ik kunnen toegevendat er onder hen een voorlief
de voor het duel bestaat. Doch dat zal moeilijk gaan.
„Zal ik nu het duel tegenover den Heer Van den
Hoeven in bescherming nemen Ik acht het een verdien
stelijk streven, wanneer men tracht verbetering te bren
gen in de maatschappelijke toestanden.
„Ik vraag me echter nf of de weg, door spreker daar
toe gekozen, wel de juiste is? Al betoogt hij op zeer
spitsvondige wijze, dat de eer in den waren zin des
woords door eene beleediging niet geschonden kan wor
den toch zal de mandie het hart op de rechte plaats
draagt, waanneer hij zich beleedigd ziet, behoefte hebben
om zijn beleediger daarvoor te straffen; en ik acht het
gelukkig, wanneer hij den thans nog gebruikelijken weg
O O