84 „De officier behoort alleen in die gezelschappen te ver- toonenwaar goede zeden heerschen, en moet vooral in het publiek nooit uit het oog verliezen, dat hij niet al leen zich als man van de wereld moet gedragenmaar ook als iemanddie de eer van zijn stand moet ophou den en die de strenge plichtendaaraan verbonden moet vervullen. „Hij behoort zich te onthouden van alle buitensporigheden en van alle daden, die zijn eigen aanzien of dat van het officierskorps zouden kunnen schaden; hij moet zich noch aan drank noch aan hazardspel overgeven en aan geenerlei handelingen deelnemenwaarvan de kieschheid betwistbaar is, zooals: beursspeculatiënhandelsondernemingen, die den toets der eerlijkheid niet geheel kunnen doorstaan of niet zeer in aanzien zijn; in het algemeen mag hij zijne financieele positie alleen trachten te verbeteren door midde len, waarvan de volstrekte eerlijkheid boven allen twijfel is. „De officier moet zijn eerewoord nooit lichtvaardig ver panden. „Hoe meer de weelde en de welvaart zich verspreiden des te meer wordt het plicht van den officier, nimmer te vergeten, dat de eervolle plaats, die hij in den staat en in de maatschappij bekleedt, niet verkregen is door mate- rieele bezittingen, en dat ook deze niet in staat zijn hem zijne positie te doen behouden. Verwijfdheid zou niet alleen schade doen aan de militaire hoedanigheden van den officier; maar de zucht naar materieele winsten en genietingen zou ten gevolge hebben, dat de grondslag, waarop het officiers korps rust, geschokt werd. Hoe meer kameraadschap en korpsgeest onder de officierskorpsen worden gekweekt, hoe gemakkelijker het hun zal vallen buitensporigheden te vermijden, kameraden, die een verkeerden weg inslaan op het rechte pad terug te leiden en noodelooze twisten en onwaardigen woordenstrijd te voorkomen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1878 | | pagina 90