102
best vermeden had kunnen worden; want dat er werkelijk
groote en goed gevormde Alfoeren zijn, bewijzen de
weinige bij het korps zijnde soldaten van dat ras, die dan
ook eene zeer gunstige uitzondering op het gros maken
en Yan wie wij daarom de zedelijke overtuiging hebben
dat zij eenmaal tot onze flinkste soldaten zullen behooren
mits de wijze om deze half-wilde mannen tot geschikte
soldaten te vormenanders zij.
Men mag toch nooit vergeten, dat nieuwe instellingen,
nieuwe, soms zelfs buitengewone maatregelen dringend
noodig makenvooral dan, wanneer men zich bij eene
proef zooals deze, om in kórten tijd (l-l jaar) van een half
wilde een veldsoldaat te makenmaar eenigszins van den
goeden uitslag verzekerd wil houden; halve maatregelen
kunnen in zulk een geval nooit anders dan nadeelig werken.
Volgens ons inzien zou er, wil men in de hier besproken
kwestie slagen, op eene meer afgelegen garnizoensplaats eene
soort van instructie-compagnie gevormd moeten worden,
bestaande uit:
1°. een degelijk 011 opzettelijk daarvoor uitgezocht Eu-
ropeesch en Amboineesch kader voor de inwendige dienst
en de instructie;
2°. 6 a 8 oude, geschikte Amboineezen (soldaten) om
de menschen te leeren en hun een goed voorbeeld te
geven;, en
3°. een compleet (des noods overcompleet) kader officieren,
van wie er cén meer speciaal belast wordt met de instructie
der rekruten en de opleiding van Alfoerscli kader, een
halve adjudant dus, en waarbij geene moeite mag worden
gespaard.
Het behoeft zeker geen betoog, dat buitengewone oe
feningen en theoriën bij zulk eene compagnie aan de orde
van den dag zijn; dat tirailleereiivelddienst, schieten,
bajonetscliermen, enz., niet te dikwijls beoefend kunnen