106 het minste beg'rip van kleeden hebben en bij hunne komst bij 't korps meestal voorzien zijn van niet passende kleeding; daarbij maakt het dragen van schoenen, die zjj t liefst eene hand breed te lang nemen en dan passend noemen, hun voorkomen noch onbehagelijker en stijver, hoewel zij volstrekt niet stijf zijnwaarvan men zichals zij zonder schoenen hun krijgsdans, den tjahaleléuit voeren gemakkelijk kan overtuigen. Het slapen op post is eene groote ondeugd van hen maar daar het zeer jonge soldaten zijn en dus het wa ken hun ongewoon iszal dit later wel veranderen. De andere, door hen tot nu toe begane misslaggen. waaraan zich sommigen hebben schuldig gemaaktzijn \eel te individueeldan dat men ze op rekening van het geheel zou kunnen stellen. Uit den aard der zaak zijn zij goede schuttersiets wat ons vooral in den oorlog met Atjehwaar zooveel munitie verspild wordt, zeer te stade zal komen. Herinnert men zich nu de goede dienstendie de Alfoeren ons bij vroegere gelegenheden, zoo als in den Javaschen oorlog, als hulptroepen bewezen hebben; gaat men de getuigenissen na van mannendie met hen gestre den hebbenzooals bij voorbeeld de wel bekende luitenant- generaal De Brauweervoller nagedachtenis die in een uittreksel van zijn dagboek, gehouden gedurende den Ja. vaschen oorlog (dat op dit oogenblik vóór ons ligt)onder anderen bij de affaire van Bandjoemenang en Sanibiroto tegen de troepen van Dipo Negorohun als het ware een certificaat uitreikt van woeste dapperheid en vastberaden moeddan rijst de vraag: zou men niet erg lichtvaardig handelenwanneer men het denkbeeld van de opname der Alfoeren in 't leger, zelfs al mochten de eerstdaags in te komen rapporten uit Atjeh ongunstig zijnvoor goed ging verwerpen? Of zou het niet beter zijn, de zaak eerst

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 111