116 te zamen genomen, geeft ons het regt, om de vraag te mogen doen of men de vijandelijke expeditie alsdan niet voor mislukt zoude hebben kunnen beschouwen. Het ergste nu genomen en gesteld: het was denzelve gelukt, bij eenen tweeden aanval of meerdere aanvallen de overhand te verkrijgen, immers dan hadden de onzen bij de stad Bataviaen achter de doorsnijdingen of afgebroken bruggen, post kunnen vatten, ten einde het verder door dringen des vijands tegen te gaan, en wanneer men ook uit zulke stellingen tot wijken ware gedwongen geworden, dan bleef er langs de wegen van Molenvliet en Jamtra (grond, dien men van voet tot voet verdedigen konde) steeds eenen veiligen aftocht naar Rijswijk en Weltevreden over. Aldaar konde men andermaal stand houden en zelfs met voordeel eenen algemeenen slag wagen, en ingeval ook deze in ons nadeel ten einde liep, dan hadden de troepen van Rijswijklangs den weg over Tanah-abang en dien van Jacatra en Weltevredenover den grooten weg, achter zich zonder gevaar voor den vijand, den vrijen ingang tot onze sterkte te Meester-Cornells kunnen bewerkstelligen; doch, zoo als vroeger gezegd is, men had de verkeerde midde len bij de hand genomen, om welke redenen er dan ook van dit alles niets gebeurde; en men bleef bij de geno- mene maatregelen en bij de uitgestelde posten onder de zes Brigadiers in de nabijheid van de stad Batavia berusten. Intusschen waren de Engelschen met het grootste ge deelte hunner troepen geland; zij rukten zonder hinder nissen te ontmoeten in de vlakte en namen daarna bezit van de stad. In den nacht van den 8e» Augustus stuitte eene onzer patrouilles op den vijandelijken voorpost, in de nabijheid van de stad Bataviade twee partijen geraakten in ver warring; de vijand, zich échter herstellende, deed eenige schoten met schroot uit een veldstuk, welke de onzen tot

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 121