132 de noodige middelen om de te Atjeh aangevoerde goede ren behoorlijk en tijdig te brengen op de plaatswaar men ze noodig had. Het eerstewat de genie dus te doen stondwas behalve de voorzieninggebrekkig maar zoo goed als de omstandigheden dat toelieten, in de huisvesting der tal rijke troependwangarbeiderskoelies enz. (te samen somtijds tot een aantal van bijna 20.000 personen het maken van een permanent zeehoofd te Olehleh en de aanleg van een spoorweg naar onze hoofdvestiging. Tegen het einde van 1876 waren deze gereed, en daar mede de lossing der goederen op de veelal onstuimige reede en hun vervoer naar Kotta Radja naar belmoren verzekerd; eerst na dat tijdstip kon de genie met kracht de handen aan het werk slaan voor den permanenten bouw van al hetgeen in Atjeh bij voortduring noodig zal blijven. Aan den bouw van den spoorweg waren vele bezwaren verbonden geweest, vooral doordien daarvoor slechts zelden een voldoend aantal arbeiders konde worden afge zonderd. Het gebrek aan werkkrachten ten behoeve der geniewerken deed zich bij voortduring gevoelen. Bij den aanvang der 2e expeditie had men van Java eenige „vrije geniewerkers" medegenomen; hun aantal beliep echter niet meer dan circa 200, en na aftrek van hendie ziek werden of overleden, kon men dus met dit personeel weinig tot stand brengen. Wel werden sedert op Java nieuwe werkers aangewor ven, maar, zooals de ondervinding steeds leert, gaf de wer ving aanvankelijk weinig resultaat. De bevolking moet van lieverlede bekend worden met de gelegenheid om naar Atjeh te gaan en met de daaraan verbonden voor- deelen; eene koeliewerving kan dus wel van lieverlede uitgebreid worden, maar niet plotseling geschieden. Is dit

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 137