- 133 in liet algemeen waar, in 1874 en 1875 voegcle zich daar bij nog de wetenschap van de hooge ziekte- en sterfte cijfers in Atjeh, welke natuurlijk vele personen, die anders genegen zouden zijn geweest om eeue verbintenis voor dienst in Atjeh te sluiten, daarvan thans terughielden. Toen de werving echter langzamerhand eene grootere uitbreiding kon erlangen, werd de last ontvangen haar te sluiten, omdat men meende, dat eene werving in Chi na op minder kostbare wijze in de behoefte aan werkvolk kon voorzien; men hoopte dat dan de sterfgevallen min der talrijk, en van evacuatiën op groote schaal geene spra ke zou behoeven te zijn. De Heer W. P. Groeneveldt, destijds tolk voor de Chineesche taal, werd ten behoeve dezer werving in Augustus 1875 naar China gezonden, maar deze zending werd zoo meldt het Koloniaal ver slag van 1876 met geen gunstigen uitslag bekroond; slechts 190 koelies werden op deze wijze verkregen. Daar na kwam men op het denkbeeld, om door immigratie van Chineezen van Penang, Banka, Palembang en elders voornamelijk echter ui1 de Straits Settlements in de be hoefte aan werkkrachten te voorzien. Op deze wijze wer den tot 1 Maart 1877 toen de werving gesloten werd ruim 900 lichamelijk geschikte werklieden aangevoerd. Veel leverde de werving van deze Chineezen uit de Straits" alzoo niet op; bovendien voldeed zij geenszins aan de verwachting, want de lieden bleken onhandelbaar en lui, zoodat de genie daarvan wel dienst, maar ook zeer veel last had. Het civiel bestuur, uitgaande van de onderstel ling dat de „militaire" behandeling der Chineezen bij de genie de oorzaak was van de over hen aangeheven klach ten, stelde daarom voor, hen verder geheel aan de genie te onttrekken en ten dienste van het civiel bestuur te werk te stellen. Zij zouden gesteld worden onder twee kaptjongs (hoofden) die een tractement genoten van 200.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 138