134
's maands zonder meer; zij genoten een loon van ƒ25.
(de mandoers van 45.'s maands, terwijl bovendien
de voeding veel verbeterd werd en op circa twee gulden
per dag te staan kwam.
Deze regeling trad met 1° Augustus 1S76 in werking
en lieeft geduurd tot einde Augustus 1877, doch zij heeft
nog minder resultaat opgeleverd dan de vroegere, toen al
thans een behoorlijk toezicht op den arbeid kon worden
uitgeoefend. „De dagdieverij der Chineesche immigranten
is tegenwoordig hier spreekwoordelijk", schreef destijds
iemand van uit Atjeh, die in de gelegenheid was, daar
omtrent volkomen te oordeelen.
Gedurende de 13 maanden, waarin deze Chineezen on
der het civiel bestuur te werk gesteld waren, bedroeg-
hunne sterkte gemiddeld 25 mandoers en 530 koelies; zij
werden gebezigd voor den bouw eener geheel steenen ge
vangenis (waardoor de aanvoer van bouwstoffen voor den
bouw van troepenlogies enz. herhaaldelijk leed), voorden
aanleg van eenige wegen in het veroverde gebied, en som
tijds voor het vervoer van vivres, enz., naar de. posten.
Na ult°. Augustus 1877 hield alle officiëele bemoeienis
met deze Chineezen op; alleen zijn zij nog, desvorkiezen-
de, in de bestaande loodsen gehuisvest gebleven. Sedert
werken zij, evenals de overige Chineezen, die uit ei
gene beweging achtervolgend naar Atjeh gegaan waren,
voor particulieren of, zulks verlangende, aan de gou-
vernementswerken; zij ontvangen, in het laatste geval,
een daggeld van 2.- voor de ambachtslieden, en f 1.30
voor de koelies, zonder voeding of verpleging.
Het gehalte van deze koelies, ofschoon zij nu natuur
lijk meer aan ons gewend zijn, schijnt nog steed.s veel te
wenschen over te laten; althans in 1878 heeft de luitenant-
Chinees te Atjeh, ten behoeve van de uitvoering der on
dershands door hem aangenomen werken, 600 Chineesche