135
koelies uit China ontboden, omdat ook hij, volgens zijne
verklaring, met het „gespuis" uit de Straits Settlements
niet overweg kon.
Na de mislukking der werving in China, werd ook de
werving op Java weder geopend, en werd het werkerskorps
langzamerhand tot eene vrij belangrijke sterkte opgevoerd.
Nauwelijks was deze sterkte echter eenigszins van dien aard,
dat aan krachtigen arbeid kon worden geacht, of de ge
neraal Pel ondernam zijn bekenden tocht van December
1875 tot Februari 1876, waarbij de gewone transportmid
delen (bannelingen) zoo zeer onvoldoende bleken, dat het
geheele werkerskorps der genie, de ambachtslieden daar
onder begrepen, voor de transportdienst werd benut. Een
belangrijk deel van dat korps ging daardoor geheel of
tijdelijk verloren, ten gevolge van ziekte, overlijden of
evacuatie.
Krachtige aanvulling was alzoo noodig, en tot Maart
1877 ging men voort met de werving op Java; het re
sultaat was zoo, dat toen de werving tijdelijk gestaakt
kon worden. Volgens het Koloniaal verslag van 1878 waren
in Maart 1877 bij de genie in dienst:
175 Iulandsche ambachtslieden,
375 Chineesche id. en
3209 mandoers en koelies
alzoo een totaal van 3759 man, waaronder 20 pCt. zieken.
In den loop van 1877 werd de werving soms gestaakt,
somtijds ook, naarmate van de behoefte, op beperkte schaal we
der geopend. In het eerste halfjaar 1878 werd zij op last der
Indische Regeering geheel gestaaktdoch na dien tijd weer
hervat, zoodat thans,- behalve een 400-tal ambachts
lieden, circa 1800 koelies in Atjeh aanwezig zijn.
De loonen, aan dezen in Atjeh betaald, bedroegen en
bedragen thans nog: