150 sloot te graven en de aarde op den weg te werpen". Wanneer men dit alles, zeggen wij, vergelijkt met het geen wij hierboven hebben vermelddan kan mendunkt ons, den schrijver het verwijt niet- sparen, dat hij zon der voldoende kennis van zaken heeft geoordeeld en daar door den arbeid van het wapen der genie in Atjeh in een verkeerd licht heeft gesteld. De schrijver noemt de door de genie in Atjeh gedane uitgaven „onbetamelijk na het boven aangevoerde meenen wij het verwijt van onbetamelijkheid op hem zeiven te mogen terugwerpenen te kunnen zeggendat zijne critiek op de handelingen der genie meer dan on betamelijk is, want zij werpt een onverdienden blaam op een korpsdatin het algemeen gesprokenvoor die handelingen slechts lof verdiend heeft. Hij vestigt de aandacht van den Minister van Koloniën op de „geldverspillingen" der genie. Wij meenen, dat de Minister zijn tijd nuttiger zou kunnen besteden dan door het oor te leenen aan allendie hem met eene zoo scheeve voorstelling van zaken komen lastig vallen. Hoe lichtvaardig onze schrijver heeft geoordeeld, waar hij tot oordeelen ten eenenmale onbevoegd was, blijkt ten slotte nog uit zijne klacht over de „ontmantelingvan den in 1619 zoo sterken Kratonhij denkt „daarbij met weemoed aan het willekeurigeverwoestendesloopende en niets sparen de karakter, dien de oorlog in Atjeh genomen heeft". Zoo wordt gewaardeerdal hetgeen verricht is om van een pesthol., zooals de Kraton in 1874 door bodem, epidemiën en overvulling geworden waste maken het goed en gezond verblijfdat het volgens de voorspelling van den generaal Van Swieten moest worden Batavia, 12 Januari 1879. Een Indisch. Genie-officier.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 155