152 en bepaal mij dus alleen tot zijne beschouwingen over do aan die brigade toe te voegen artillerie. Op bladz. 473 van den Militairen Spectatorjaargang 1878, komt o. a. voor: „Ik blijf bij het vroeger door mij uitgedrukte gevoelen, dat de bewa pening der veldartillerie in Indië veel te wenschen overlaat en dringend „verbetering behoeft. „Het getrokken voorlaadgescliut met zijn gebrekkig buizenstelsel, dat „zooveel onvruchtbare zorg vereischt, is daar volstrekt niet op zijne „plaats en voldoet geenszins meer aan de eischen van den tegenwoor- „digen tijd. Al is men in Indië tevreden met de in 1873 aldaar inge voerde lichte voorlaadkanonnen van 8cm op lage smalle affuiten, die „wel zeer beweegbaar zijn, doch overigens vele nadeelen bezitten, dan „kan dit niet als reden gelden om een verouderd stelsel van geschut „voor de Indische brigade te behouden. Men zal integendeel verstan- „dig handelen zich te bedienen van het beste, dat men krijgen kan. „Wij gelooven dat de fabriek van Krapp ons binnen enkele weken „een paar dozijn compleet uitgeruste lichte stalen achterlaadkanonnen „op bergaffuiten (smal spoor) zou kunnen leveren. „Wil men liever niet zijne toevlucht tot het buitenland nemen en „bij het gewone brons blijven, dan zouden de vuurmonden te 's Hage „gegoten kunnen worden naar het model van het Nederlandsche veld- „geschut doch aanmerkelijk korter van ziel en minder dik van metaal. „Men zou dan een kanon verkrijgen met het zelfde kaliber en den zelfden „sluittoestel, maar veel lichter en dus handelbaarder. Het spreekt van „zelf, dat de lading in verhouding kleiner zou moeten worden, waardoor „ook het vermogen van den vuurmond zou afnemen. „Maar dit maakt voor Indië volstrekt geen bezwaar uit; men heeft „daar te velde nimmer te doen met afstanden boven de 2000 passen, „vooral niet op Atjehwaar het terrein zóó bedekt is, dat men altijd „ver beneden de 1200 passen tegenover den vijand in batterij moet ko- „men. „Het maximum der dracht van ons veldgeschut aldaar behoeft dus „niet meer dan ongeveer 1800 passen te bedragen. Men kan in den „regel de vijandelijke stellingen tot op korten afstand ongestraft nade- „ren, d. w. z. tot op 400 a 500 passen, soms nog minder, daar de Atjeh- nezen gelukkig geen bruikbaar geschut en slechts gladde tromplaad- „geweren bezitten, die eerst van naderbij gevaarlijk worden. „Het komt dus bij de veldartillerie in Indië veel meer aan op een „juist schot en een krachtig, zeker werkend projectiel, dan op bijzonder „groote schootsverheid. „Behalve een kleinere lading zou de munitie voor de batterijen der

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 157