157 XXII moekim's (Juli, Augustus en September) komman deerde, waren gemonteerd op gewijzigde affuiten (met draaiende lamoenen), de twee andere kanonnen op de oude bergaffuiten. Deze vier proefmodel-affuiten werden bij alle gevechten medegenomenen gedurende al dien tijd is niets gebroken en geene enkele reparatie van eenig belang noodig geweest, niettegenstaande na het invallen der re gens het terrein voor de artillerie hoogst ongunstig was. De sawah's waren herschapen in modderpoelen of ston den geheel onder waterde galangan's waren hoog en zeer talrijk; dikwerf zonk de.affuit tot aan de as inden modder, waarna het passeeren van een hoogen galangan ongeloofelijke inspanning van paarden en kanonniers vor derde. Yoegt men hierbijdat bij de meeste gevechten veel gevuurd isen dat het nimmer voorkwamdat eene kolonne door de artillerie werd opgehouden, dan mag men wel besluiten, dat de bergaffuiten beweegbaar, voldoende stabiel en sterkdus goed waren Waar B. zegt, dat men zelden in batterij komt, boven de 400 a 500 pas en slechts met één stuk in front kan marcheerenhoudt hij alleen rekening met het kleine ge deelte van den At/e/i-oorlogdat hij zelf, en toen inge deeld bij de expeditionaire vesting-artillerie, heeft bij gewoond. Latertoen men immer op uitgestrekte sawah's tegen de aangrenzende kampong's ageeren moest, kwam men op veel grootere afstanden in batterij en nam men positie op 800 a 900, ja zelfs op 1300 pas van de versterkingen. En dit was gelukkig, daar wij hierdoor voor zware verliezen gevrijwaard bleven; want alhoewel B. beweert, dat de Aljehneezen slechts gladde tromplaadgeweren heb ben, die eerst van naderbij gevaarlijk worden, is ook dit weder minder juist voorgesteld. Thans zijn zij in het bezit van een groot aantal ach-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 162