187 der tegenwoordige richting' te weeg zal brengen? Naar onze meening valt dit te betwijfelen. De toon in het geheele stukhoe onberispelijk ook van stijl is van uit de hoogteademt een geest van onfeilbaarheid en schijnt geene tegenspraak te dulden. Onwillekeurig denkt men onder het lezen aan een der vele specialiteiten van Multatuli. Met het gevoel van een autoriteit veroordeelt de schrijver het verlaten der afwachtende houding, geproclameerd dooi den Generaal Yan S wieten, en verwerpt hij bijna alles wat in strijd daarmede na 1874 is verricht. Maar dit zou minder te beduiden hebben, ware het niet, dat hij door middel van verkeerde aanhalingen uit boeken en vele twijfelachtige waarheden, betwistbare stellingen wil bewijzen. Hij die het stuk oppervlakkig leest, zal de aange haalde gronden, tot staving van Schrijver's beweren, juist vindenmaar bij eenig nadenken zal de aandachtige lezer, die geen vreemdeling is in de Indische krijgsgeschiedenis en stra tegie het zwakke en dikwerf het tegenovergestelde van het geen de schrijver wilde bewijzen, inzien. Zoo bijv. wordt aangehaald, om aan te toonen dat men aan de militaire bevelhebbers in Atjeh niet moest toelaten, op eigen gezag agressief op te treden, dat ook Gen. Michiels de goedkeuiing van het Mil. dep. vroeg, om de bevelen van den G. G. Van den Bosch uit te voeren tot eene offensieve beweging naar Singkelmaar de S. vermeldt nietdat op eene volgende bladz. van het aangehaalde werk van Lange wordt medegedeeld, dat Michiels het deedomdat eene aanzienlijke vermeerdering der krijgsmacht noodig wasaangezien zijne troepen, bijna 6000 man sterk, over 53 garnizoensplaatsen en posten waren verdeeld, en hij geene mobiele macht had om op drie, ver van elkan der gelegen punten gelijktijdig teageeren! De ruimte, ons toegestaan in dit tijdschrift, is onvoldoende, vele minder juiste punten toe te lichten; daarom moeten wij ons bepalener slechts eenigc aan te wijzen. Denkbeelden van von Clausewitz omtrent „de iviV van een volk (bl. 13), welks land bezet is en welks strijdmiddelen tij delijk zijn uiteengejaagd, alsmede de aanhaling uit dat zelf-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 192