190 der regeling' van 2 Febr. 1874 door liet Opperbestuur en de Vertegenwoordiging te doen veroordeelen. Het is te betreu ren, dat de overdruk is uitgegeven, nu men in Atjeh op liet punt staat, om, zooals men hoopt, een laatsten slag te slaan. Er is misschien geen leger, waar de officieren elkander zoo kennen als in het Indischetengevolge van den vootdurenden oorlogs toestand. Dit zal de S. wel wetenmaar daarom had hij moeten begrijpendat het aangevoerde omtrent Samalangan (bl. 9) en het soldatesque (bl. 50) meer kwaad dan goed stichtenwant men behoeft niet tusschen de regels te lezen om te begrijpen, wat en wiende S. bedoelt. Hij, die zelf zegt: dat het schrijven van artikels in afkeurenden zin over oorlogshandelingen gedurende den oorlog zoo ingrijpend slecht werkt, had zich niet moeten laten verleiden, soms zelfs door phrasesom, misschien zonder kwade bedoeling, mistrouwen in den uitslag van den aanstaanden veldtocht te doen ont staan bij volk en leger. Dat is af te keuren! Overigens heeft het geheele stuk veel waarde voor den lateren geschiedschrijver, om de zienswijze en de handelingen der partijen gedurende den Atjeh-krijg duidelijk té leeren kennen. Reglement op het voorloopig be heer van militaire nalatenschappen in Ned.-Indië, bijgewerkt tot ultimo 1878, door J. CPfanstielille lui tenant-kwartiermeester instructeur aan de Militaire school te Meester- Cornelis. Batavia. Visser Co. 1879. Er is een tijd geweest, dat recensent zelf aan het departe ment van Oorlog een der boedelspecialiteiten was. Hij „weet er dus alles van," zou men kunnen zeggen. Eene dorre liefhebberijde kennis der bepalingen op het voor loopig beheer der militaire nalatenschappennoch kunstnoch

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 195