213 Den 23stcn was het Vuur veel heviger, als zijnde toen de vijand met het worpgeschut en de Gonf/rewimhe pijlen, in cene ruime hoeveelheid, meer werkzaam geworden, en met welk vuur hij dan ook de volgende dagen, vooral des morgeus, min en meer gestadig aanhouden bleef. Zonder dat men ten onzent aan eenen tweeden uitval scheen te durven denken, beantwoordde echter de Artil lerie al het gezegde vuur met eenen onvermoeiden en onvoorzienen ijver, doch ook deze blijken van besten wil le konden niet lang stand houden. De nieuwe batterij, ofschoon met spoed aangelegd, wederstond nogthans ta melijk de uitwerkselen van het vuur, maar met de redou tes was liet geheel anders gelegen, Deze, zoo als vroeger gezegdin haren geheelen zamenhang te zwakbevonden zich des avonds bijna geheel te zamen geschotenverschei dene stukken en affuiten waren onbruikbaar geworden; ook sprongen of barsteden er eenige ijzeren stukken, wel ke uithoofde van het slechte ijzer, zoo wel als door de aanhoudende kauonuade, het vuur niet konden wederstaan alle welke ongelukken geene geringe verliezen aan onze zijde veroorzaakten; en eindelijk was men eiken avond met alle man onledig, om de redoutes zoo veel mogelijk te herstellen, terwijl het onbruikbaar geworden geschut, de munitie, de doode of gewonde manschappen door ande re van de reserve of van de batterijen uit het achterfront wierden aangevuld of vervangen. Gedurende den loop der belegering had de Britsche Opper bevelhebber onderscheidene rijzen den eisch tot de overgave herhaald en daarbij, zoo als men verhaalde, tevens zeer voordeelige en aannemelijke voorwaarden, zoo ten opzigte van de armee als voor de kolonie zelve, aangeboden; dan men bleef aan onze zijde steeds bij een weigerend antwoord. Deze hardnekkige weigering, gevoegd bij het verlies aan manschappen en munitie en bij het saizoen,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 218