238
geeft terreinbeschrjjvingen ten beste, welke soms aan het
ongelooflijke grenzen en door personen, die op de plaatsen
geweest zijn, voor overdreven worden gehouden. Wel
sprekend voor hen, die vluchtig lezen, is hij voor denkers
breedsprakig en omslachtig. Aan het einde van zijn werk
over Montrado gekomen, denkt men over het gelezene
weinig meer na. Eenige uren lezens in zijne Pionnier*
der beschaving worden versleten ouder eone denkbeeldige
militaire studie. Eu na den Bandjerrnmingschmi krijg te
hebben gelezen, is men blijde, iets meer van Borneo te
weten. Yeel onthouden kan men van zijne werken niet
of' het zouden enkele verklaringen van buitengewone om
standigheden moeten zijn die des lezers verbazing hebben
opgewekt, maar die ook verder niet besproken worden,
omdat niemand zo nader kan uitleggen of bevestigen, en
men, bij verder onderzoek, overtuigd kan zijn, ze nergens
anders zoo beschreven te vinden. De bijdrage tot de
geschiedenis der 1° Bonische expeditie in 1859 van den
Generaal-Majoor Waleson (zie Indisch Militair Tijdschrift
van 1873) als critiek geschreven op het over die expeditie
handelende werk van den bekenden Kapitein Perelaer, en
de beschrijving van de expeditie tegen de Pasoemahlanden
(voorkomende in den jaargang 1870 van dit tijdschrift)
b. v. munten uit door eenvoud en tastbaren waarheidszin,
in tegenstelling van de wijze, waarop de Heer Van Rees
gewoon isde Indische krijgsgeschiedenis te behandelen.
Ook de bekende werken van Lange, De Stuers Nahujjs,
ja zelfs dat van Weitzel over den oorlog op Java en de
3 Balische expeditie hebben meer krijgskundige waarde
dan het meerendoel der werken van den Heer Van Rees.
Ik geloof zelfs niet, dat deze schrijver zich voor Indisch
krijgs- en geschiedkundige houdt. Zijn Herinneringen
uit de loopbaan van een Indisch officier en zijn Indische
velddienst en rechtwijze werden ontegenzeggelijk goed