240
eens, ten aanzien van het Fransche leger in Algerië, in
de „Revue des deux mondes" wees.
Niet dat ik de daden van het Indische leger wil ver
kleinen. Greenszins. Jaren lang' heb ik in dit leger ge
diend, en zij, die mij kennen, weten, dat ik er trotseh
op bendaartoe te behooren en op mannen te kunnen
wijzen, die met groote inspanning van lichaam en geest
en daarbij met niet geringe zelfverloochening, veel goeds
hebben tot stand gebracht en uitstekende daden hebben
verricht. Maar goede wijn behoeft geen krans. En
hoewel het waar is, dat een fijne schotel met veel praal
vertoon, zonder voedsel te verschaffen, meestal eerder
gebruikt wordt dan een eenvoudige, doch versterkende
boerenpot, valt het niet te betwijfelen, dat do laatste
beter dient tot instandhouding van een gezond lichaam
dan de eerstewelke misschien nog alleen geschikt is als
voedsel voor een ziek mensch.
Geen onpartijdig officier kan b. v. ontkennen, dat de Lui
tenant-Generaal Verspijck eene grootsche figuur is in de
Indische krijgsgeschiedenismaar de werken van den
Heer Van Rees over Montrado en Bandjermasin dwingen
niet tot die achting en dien eerbied voor zijn persoon
waarop die Generaal zoo teu volle aanspraak heeft, even
min als de woordenpraal van oen Van Rijneveld en Van Rees'
beschrijving der loopbaan van Vermeiden Kriegerdeze
militaire illustratie als een waarlijk kundig hoofdofficier
doen kennen. Zijne minder algemeen bekende kunde
wordt als het ware door zijne steeds geprezen dapperheid
verdrongenhetgeen vooral in Nederland niet alleen van
hem in 't bijzonder, maar van de waarde van het Indisch
officierskorps in 't algemeen, een onjuist denkbeeld doet
ontstaan. Waren de feiten eenvoudiger en met minder
overdrijving voorgestelddan zou elk gezond verstand
voor waar hebben aangenomen, waar nu aan getwijfeld