249 hoofd te hebben gezien of als bijzaak te beschouwen. "Of mag men veronderstellendat de Heer Yan Rees niet meer weet wat de officier in Indië moet kennen 0111 het oor logvoeren te beoefenen Of heeft hij soms een zeer gering denkbeeld van de ontwikkeling der Indische officieren op dit gebied? Aan nauwgezetheid heeft kapitein Borel zich in zijn boek niet schuldig gemaakt. Vermelding van getallen en tijden schijnt hij soms geheel overbodig te hebben geacht tot bewijsvoering der critische beschouwin gen over oorlogshandelingen, terwijl het ontbreken der gronden, waarop hij zijne afkeuring over de legeraan voering en sommige tactische en strategische handelingen baseert, slechts gerechtvaardigd schijnt te zijn door het feit alleen, dat hij ze vermeldt. Ware de Heer Van Rees niet in waarheidszin en on partijdigheid te kort geschotenware hij een schrijver, die militaire kundigheden naar waarde weet te schatten, dan zou het voor het intellectueele peil van het Indisch of ficierskorps niet pleiteneen werk als dat van kapitein Borel tot studieboek aan te nemen. Gelukkig heeft echter het oordeel des Heeren Van Rees in zuiver-krijgskundige aangelegenheden der laatste jaren slechts eene zeer be trekkelijke waarde. Dat de tactische aanbevelingen en wenken ten "behoeve van de in November 1873 naar Atjeh vertrekkende offi cieren niet bestemd waren om tot leiddraad te dienen voor de strategische handelingen van den opperbevelhebber der 2" Atjehsche expeditiewordt slechts ter loops door mij aangestiptomdat de Heer Van Reesin navolging van kapitein Borelden Generaal Van Swieten daarvan een verwijt maakt. Dit is waarlijk wat al te kras. Dat de Generaal Van Swieten, in algemeenen zin gesproken, zij ne aanvallende beweging beter had moeten doorzetten en den vijand zoo weinig mogelijk rust en tijd tot verade-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 254