255 te geven. De Heer Van Rees had gaarne gezien, „dat liet hoek van kapitein Borel een paar jaren vroeger ware verschenen om invloed uit te oefenen op het niet tijdig tot klaarheid brengen van de door partijzucht of perso nenstrijd verduisterde kwestie" en gelooft, dat het hoek nu nog krachtig tot de overtuiging kan en zal bijdragen wat Pel voor goeds heeft tot stand gebracht, geschied is niet met en doordoch in spijt, van en tegen de instructie en beginselen van den Generaal A an Swieten, en men verder slechts kan slagen door op die wijze voort te gaan. En daarom, omdat het werk eenvoudig en zonder jacht op effect is geschreven „door den ooggetuige en medestrij der, die mededeelt wat hij zag en opmerkte". Eeii ooggetuige en medestrijder, die geene inzage heeft gehad in de bedoelingen van den opperbevelhebber uit een krijgs- en staatkundig oogpunt, die de handelingen der troepen in onderling verband slechts kent uit de officieele mededeelingenvoorkomende in de „Javasche courant," kan alleen eigen indrukken of die der kameraden weer geven Zulk een oordeel, naar waarheid en zonder ne- venbedoelingen uitgebracht door een officier, die begaafd is met een onmisbaren terreinblik en gesteund wordt door eene grondige studie der legeraanvoering, der legerverple- ging, alsmede van de tactiek der drie wapens, de Indische krijgsgeschiedenis en strategie, de kennis van Atjeh en de Atjehers met hunne godsdiensthunne instellingen en gewoonten, zulk een oordeel kan veel waarde hebben, maar is en blijft onvolledig. Of nu de kapitein Borel al die eigenschappen in zich vereenigt, waag ik niet te be slissen. Te oordeelen naar den inhoud van zijn werk mag dat betwijfeld worden. Wat kapitein Borel als het belangrijkste gedeelte van zijn boek schijnt te achtenhet zenden van eene Neder- landsche brigade naar Atjeh, wordt door den Heer Aan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 260