281 ding tusschen het militair cn het burgerlijk bestuur zou daardoor allicht gevaar loopen verloren te gaan. Ook zit het idee veel te veel voordat men het den kommandant der schutterij, die toch eenc eerebetrekking bekleedt, niet te lastig moet makenen tal van andere zeer welwillende en kieschemaar weinig afdoende consideratiën. De slotsom is, dat eigenlijk niemand van den toestand der schutterij de verantwoordelijkheid draagt. Trouwens, in Nederlandsch- Tndië is verantwoordelijkheid meestal eene hersenschim, een ijdele klank, zoo lang het geene rekenplichtige militaire landsdienaren geldt; voor hen is de verantwoordelijkheid waarlijk geene doode letter, al hoort men in het civiele nu en dan uog al eens van kwijtschelding van inderdaad onverklaar bare tekortkomsten; daar heeft „verantwoordelijkheid", soms even weinig als in de politiek, zoo 't schijnt, te beteek enen. Intusschen zou men, als het bleek, dat de schutterij in tijd van oorlog of opstand voor hare taak niet berekend was, allerwege hooren uitroepen „wat hebben we nu aan die schutterij; waartoe dient ze?", niet bedenkende, dat het toevertrouwen van het gezag aan verkeerde handen, de tegenwerking der ingezetenen zeiven (waarover later meer), het gemis aan verantwoordelijkheid, rampen kunnen veroorzakenwaarvan de gevolgen niet zijn te overzien. Bovendien, een resident, reeds van ambtenaar ter be schikking af, aan slaafsche onderwerping en gehoorzaam heid zijner hoofden en ondergeschikte ambtenaren gewoon, kan zich bezwaarlijk een denkbeeld vormen van de moeite die het kost om met de geringe middelen, welke een schutterij kommandant ter dienste staan, onder eenige honderdtallen, met tegenzin dienende menschen tucht te houden, en ze voor een hun grootendeels vreemd doel met vrucht op te leiden en te bekwamenEn dan heeft men nog allerlei bezwaren van anderen aard, zooals het onder houd der wapens, bij voorbeeld. In de kazerne is het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 286