293
penei, op 1 Januari 1873, ter sterkte van 63 man;
voorts een korps „Javanen en Cipaijers"; en een korps
„Niassers en Batoe-eilandersde beide laatste korpsen
van pieken voorzienen op gelijken datum samen 548
man tellende. Haar aanleiding van herhaalde inspectiën,
verklaarde echter de toenmalige kolonel Kohier, dat die
„Niassers en Batoe-ërs" eene caricatuur a la grand'-
duchesse waren op al wat militair was, en werd alzoo
tot het opheffen van die bende besloten. Yan de „Javanen"
was echter nog wel iets goeds te maken. Daarvan werd
ééue kompagnie geformeerd, die bij de Europeesche schutterij
aangetrokken en even als deze van Indische tirailleur
geweren voorzien werd. De sterkte der Inlansche kompag
nie te Padang, volgens onze opgaven over 1878 150 man
bedragende, moeten die 150 man van de in 1868 presents
728 worden afgetrokkenen de overige 578 als niet in ons
betoog tehuis behoorende, buiten rekening gelaten worden.
De toestanden in de Molukken kennen we niet, en zijn
daarom niet bij machtede oorzaken te verklarendie tot de
zóó belangrijke vermindering der daar bestaande korp
sen hebben geleid. Misschien staat die met het verrichten
van andere heerendiensten in verband; want ofschoon de
Inlanders aldaar het christelijk geloof hebben omhelsd
en alleen om die reden officieel als „Europeanen" te
boek staan, zijn het niets meer dan gewone Inlanders.
We hebben echter nooit van eenige verlichting van schut-
terlijke lasten in die streken gehoord.
Het zich soms op 1 Januari voordoende incompleet aan
officieren ontstaat alleen daardoordat er toevallig op
dien datum hier of daar eene vacature bestonddie echter
dadelijk weer werd aangevuld. Rekening hebben we
er dus niet meê gehouden.
Maar nu de conclusie. Onze bescheiden wijzen uit, dat er
op 1 Januari 1868 present waren aan: