299 landen) in de omstreken patrouilleerde en de vlugtenden verzamelde. De vijandelijke Opper-Generaalofschoon van de bijna volkomenste overwinning zeker, zond nogthans andermaal den kapitein Robinson als onderhandelaar naar Zijne Ex cellentie Janssens te Buitenzorgom, aangezien de om standigheden nu eenmaal zoo verre gevorderd waren, toch eindelijk tot een verdrag te willen toestemmen. Men heeft van goede getuigen de verzekeringdat do zendeling- voorzien was van een papier in blanco, door den Britschen bevelhebber geteekend, en waarop Zijne Excellentie Janssens slechts zijne begeerten, zoowel ten opzigte van de armee als van het eiland zelf en de bewoners had bekend te stellen. Of de gezegde onderhandelaar dit papier heeft vertoond, kan de schrijver niet stellig verzekeren, maar wel, dat men hetzelve in handen op Tandjong Oost gezien heeft. Men zie eindelijk betrekkelijk het artikel van capitulatie, het begin der proclamatie van Lord Minto dd. 11 September 1811, hier achter onder de bijlagen. Dan, niettegen staande men voorzien konde, dat het de laatste aanbie ding wezen zoude, bleef men bij de weigering, en de gezegde onderhandelaar wierd tot een ieders verwondering onverrigter zake weder terug gezonden. De Generaal Jumeldie aan de handen des vijandsdooi de slokkan wadende, ontkomen was, kwam almede des avonds in het hoofdkwartier aan. Zijne Excellentie voer in hevige bewoordingen tegen denzelve uit, zoo ten op zigte van de slechte voorbereidselen, welke er genomen waren, als wegens de wanorde in de armée, enzoovoorts, eindigende nogthans Zijne Excellentie met aan den gezeg den Generaal weder op te dragenom de manschappen die reeds verzameld warenonder zijn toevoorzigt te wil len nemenen verder in te wachten de vlügtelingendie nog van Meester-Cornells kouden aankomen, hen allen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 304