328 Laat ons eerst in 't kort de geschiedenis dier gedeelte lijke verbeteringen nagaan, oin ten slotte tot de overtui ging te komen, dat eene algemeene regeling niet alleen wenschelijk, maar zeer noodig is. Sedert 1814 toen voor het eerst veertig dienstjaren ge vorderd werden om aanspraak op pensioen te kunnen maken waren de pensioenen der zee- en landmacht in Nederland gelijk. Voor de dienst in de koloniën werd een hooger pensioen toegekend. Daar dit pensioen echter onvoldoende waswerd door de Indische officieren uit eigen middelenzooals nu met de weduwen- en weezenkas een fonds tesamengebrachtdat voor elk jaartot een maximum van vijftien jaren, een zeker bedrag uitkeerde, naar mate van den rang, dien men op het tijdstip der pen sioneering bekleedde. In 1834 werd dit zoogenaamde „verhoogde pensioen-fonds" opgeheven en door deRegee- ring genaasten de bedragen van de pensioenen der In dische officieren werden toen gelijk gesteld aan de vroe gere pensioenen, vermeerderd met het maximum van het verhoogde pensioenfonds. De pensioenen der mindere militairen bleven daarentegen onveranderd. In 1837 wer den de pensioenen der KolonelsLuitenant-kolonelsMa joors, Adjudant-onderofficieren en Sergeant-Majoors der zee- en landmacht in Nederland verhoogd. In 1851 wer den de pensioenen van alle militairen der zee- en land macht in Nederlandmet uitzondering van die der Kolo nels en Generaals, weder verhoogd. In 1859 werden de pensioenen der sergeanten, korporaals en soldaten van het Indische leger verhoogd. In dat zelfde jaar werd bepaald, dat de officieren der zeemacht, zonder onder scheid van rangvoor elk jaar onder de keerkringen door gebracht, eene verhooging van pensioen, groot f 25, zouden genieten. In 1864 werd dezelfde regeling voor de officieren der landmacht getroffen. In 1867 werden

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 335