329
de pensioenen van alle mindere militairen van het Indi
sche leger weder verhoogd. In 1875 werd de verhooging
voor het verblijf tusschen de keerkringen voor de officie
ren der zeemacht van f 25 gebracht op f 75, en het
beginsel ook toegepast op de onderofficieren en minderen
der zeemacht. Zij ontvangen nu respectievelijk f 15 eii
f 7,50 voor elk jaar. In datzelfde jaar werden de pen
sioenen der mindere militairen in Indië weder, en aan
zienlijk, verbeterd en tevens naar een nieuw beginsel
toegekend. In 1877 werden de pensioenen van alle ran
gen en graden der landmacht in Nederland, met uitzon
dering van dien van Luitenant-Generaalverhoogdter
wijl tevens de verhooging van f 25, voor elk jaar dienst
in de koloniën, evenals bij de zeemacht, op f 75 werd
gebrachtmet dat voorbehoud echterdat zij alleen werd
toegestaan voor de jaren aldaar doorgebracht na de af
kondiging dier wet; de nieuwe bepaling was dus niet
van terugwerkende kracht.
Gaan wij die verschillende regelingen en steeds gedeel
telijke verbeteringen aandachtig na dan zien wij dat er
geen rationeele grondslag bestaat voor het toekennen van
pensioendat al die verbeteringen niets zijn dan een aan
houdend loven en biedenomdat het pensioen van den
eenen verbeterd wasmoest ook dat van den anderen
vermeerderd wordenom enkelen niet te benadeelenwer
den soms velen bevoordeeldom voor allen de verschillen
in de pensioensbedragen niet te groot te maken, werden
enkelen onbillijk behandeld; en ten slotte zijn slechts
weinigen tevreden en velenvolgens hun eigen gevoelen,
verongelijkt.
Op den eenmaal ingeslagen weg voortgaande, komen
de Indische officieren het eerst aan de beurt; dan volgen
de mindere militairenen daarna de officieren der land
macht in Nederland, die vóór 1877 in Indië gediend