330 hebbenen vervolgens met spoed de officieren der zee macht, die dan ook waarlijk veel minder zouden hebben dan hunne collega's der landmacht- in Nederlanddie toevallig evenveel Indische dienstjaren tellen. En zoo gaan wij het kringetje weder rond, maar ook weder met hetzelfde resultaat. Slechts bij uitzondering is men tevre den het meerendeel is ontevreden. Zou het daarom waarlijk wenschelijk zijn, de pensioenen der Indische officieren nu op nieuw afzonderlijk te regelen Zal het niet tot het door ons genoemde resultaat leiden? Worden zij aanzienlijk verhoogd, dan komt er onmidde- lijk een alarmkreet van de officieren der marine. Is de verhooging niet aanzienlijkmen zal weder onvoldaanheid der Indische officieren constateeren. En dat alles gebeurt, omdat er tot dusver geene goede basis bij de regeling der militaire pensioenen bestaat. Zoo lang niet ieder moet bekennendat de grondslagenwaarop de berekening van liet pensioen gevestigd isbillijk en rechtvaardig zijn, zoo lang zal elke willekeurige verhooging ontevredenen maken. En waar is de grens Wat bepaalt het bedrag der verhooging? Zeker niet de eisclieii der betrokken personendie zijn dikwerf zeer overdreven. Zoo lezen wij b. v. in den Militairen Spectator van 1878, N° 12, blz. 782, een voorstel tot afzonderlijke regeling der Indische officierspensioenen. De schrijvergevoelen de, dat er in de bestaande regeling leemten zijntracht die weg te nemen, door art. 19 der regeling van 24 Augustus 1851 (militaire pensioenen bij de landmacht) gedeeltelijk te willen toepassen, en komt zoodoende tot een maxinum pensioensbedragdatop zijn zachtst over dreven genoemd mag worden. Duidelijkheidshalve nemen wij het door dien schrijver samengestelde staatje in zijn Pensioenen van de Europeesche officieren van liet Nederlandsche leger in Oost-Indië,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 337