367
het niet is om de marine de vrije hand te laten in het ge
bruik van het korps mariniers? Ter wille van de scheops-
aitillerie behoeft het korps niet te bestaan, evenmin voor
instructeurs aan boord der opleidingschepenevenmin voor
politiedienst aan boord der wachtschepen, evenmin voor het
bemannen van gewapende sloepen en, last not least, voor
tafelbediendenVoor al die diensten kunnen even goed matro
zen en hunne onderofficieren worden gebezigdwanneer men
zo slechts goeddat iszoo als nu ook bij de Duitsche marine ge
beurt militair wil vormen. Zijn de matrozen militair ge-
N 0,'m(l ook de Fransche marine geeft immers daarvan het
voorbeeld, dan kan men een gedeelte der matrozen bepaalde
lijk met de dienst met het geweer belasten; een afzonderlijk
korps mariniers hoeft bij de militaire vorming der matrozen
geen enkelen grond van bestaan. In Frankrijk heeft men
dan ook wel infanterie de marined. i. koloniale infanterie,
maar geen korps marinierszoo als in Engeland en bij ons.
Maar juist aan die militaire vorming onzer matrozen hapert
het nog. Liever kweekte men hun aan den wal stuitend en onge
past never mind aan. Men moet het never mind echter alleen
voor den vijand en in gevaar hoogschatten. Het is de plicht
van de kommandanten der opleidingschepen om die militaire
vorming zoo hoog mogelijk op te voeren. Meer discipline,
ook aan den walen meer militaire geestdat moet hun
streven zijn. Het eigenaardig karakter van den marinier moet.
verdwijnen. Zoo als de toestand van het korps mariniers nu
iszal die van de marine nooit zuiver kunnen wordenvoor en
aleer de laatste marinier van de vloot verdwenen is. Is dit
eene utopie Misschien voor de eerste kwart eeuw. Het korps
mariniers zal dusin zijne tegenwoordige gedaantenog eenigen
tijd blijven bestaan. Maar uitbreiding van zoodanig korps,
ten faveure der marine, is in elk geval een hors d'oeuvre.
Eerder moet er sprake zijn van inkrimping. Wel kan de
minister van Marine al de mariniers over de schepen ver
deden en daarmede willen aantoonondat er geen marinier
te veel ismaar daarmede wordt niet bewezendat de tegen
woordige sterkte niet te groot is. De ondervinding zal dit