39
voort zoude gemakkelijk met nog eene reeks van dezelfde
grootte vermeerderd kunnen worden, die, wil men een
rationeel stelsel van verdediging voor Nederland en zijne
koloniën ontwerpen, voorafgaande beantwoording vorderen.
Voor die beantwoording, het werd reeds gezegd, wordt
echter algemeene kennis vereischt.
Zoude nu die kennis wel in Engelsche, Duitsche en
Fransche parlementen, maar toevallig niet in onze volks
vertegenwoordiging worden aangetroffen? Mij dunkt, dat
die onderstelling door onze parlementaire geschiedenis
.wordt tegengesproken. Even als de onderwijskwestie, de
muntkwestie en andere belangrijke aangelegenhedenheeft
ook de zaak der defensie in de laatste jaren bij alle
politieke partijen een onderwerp van studie uitgemaakt.
Men denke slechts aan het programma van Thorbecke,
toen hij voor 't laatst met de vorming van een ministerie
werd belast. In dat programma stond de zaak der defensie
bovenaan. Dat het niet uitgewerkt is, lag niet aan de
Statcn-Generaalmaar aan de uitvoerende macht zelve.
Ik mag ook beweren, dat de parlementaire geschiedenis
ons geleerd heeft, dat er volksvertegenwoordigers zijti
geweest, die over de algemeene beginselen der landsver
dediging beter konden oordeelen dan anderen, die zich met den
naam van krijgskundige tooiden. Was het de Tweede
Kamer niet, die door haren aandrang het uitvoerend gezag
gedreven heeft tot het thans in Nederland bestaande stelsel
van verdediging? Eeu stelsel, dat hoewel niet onfeilbaar
toch zoodanig werd ontworpen, dat opvolgende ministers
van Oorlog do juistheid der beginselen van dat ontwerp
hebben moeten erkennen? En moet men dus niet toegeven,
dat het daarbij aangenomen stelselontworpen naar de
inzichten van hen, die geen krijgskundige waren, het
werk der Tweede Kamer is geweest?/?-v
uéz*-j