462
Pig. 21 stelt voor eene kunststelt, die ieder Javaan
naar een goed model met een parang van eene dikke bamboe
kan vervaardigen.
Daar ik bij het volgen van de lcolonne Van Lier naar
Lohong en Analaboe niet voldoende in de gelegenheid
was gesteld geworden, met de waarde van het rottanver-
band bekend te worden, en ik iutusschen door een viertal lcet-
tinggangers eene voldoende hoeveelheid van die verbanden
had laten vervaardigen, volgde ik op den 6 Mei 1878
de tweede kolonne onder kommando van den Majoor
Coblijn naar Segli en omstreken. Versterkt met eene
marine-landingsdivisie begeleidde ik, door dat mijn colle
ga van de marine ziek was geworden, met inbegrip van
350 kettinggangers, 1200 man. Op het bivouac Bam-
bi had ik 36 zieken te verzorgen, die ik even als vroe
ger op den tocht naar Lohong met behulp van mijn per
soneel zoodanig in de hangmat-tandoes onder dak kon
brengen, dat zij voor den modderachtigen bodem, zon
en regen behoorlijk beschut werden (zie tig. 22, 23, 24
en 25). Uit vrees van hen, bij een onverhoedschen
nachtelijken aanval, niet snel genoeg buiten gevaar
te kunnen brengen, liet ik de dragers op kadjangmatten
tusschen en onder de lijders slapen (fig. 25), die dan
oogenblikkelijk in staat waren om de in tandoes opge
hangen lijders op hunne schouders weg te dragen.
Binnen zeer korten tijd had het, reeds te voren, door
mij geoefende personeel de geheele ambulanceop de
voornoemde wijze ingericht, behoorlijk in orde.
Bij de inname van de versterking Telok-kadjoe (12
Mei) leerde ik voor het eerst het nut van de rottanver-
banden kennentoen ik aan een dertiental gekwetsten
hulp moest verleenenwaaronder er een paar waren met
Zie mijn rapport over den tocht naar Lohong in April 1878.