518
gen, omdat in dat onderdeel een dergelijk verbod niet
wordt aangetroffen. Alleen-, wat betreft de deelen van het
geweer, wordt in 15 nogmaals de aandacht hierop ge
vestigd.
Het woord „gangbaar'" is klaarblijkelijk volgens R's
opvatting slecht gekozenten minste de aanhaling van
18, waaruit men volgens hem de beteekenis zal moeten
afleiden, doet dit vermoeden. Hieromtrent teekenen wij
aan, dat R. weer uit het oog verliest, wie het voorschrift
in handen krijgen. Lang voor dat de soldaat korporaal en
onderofficier wordt, is hem de beteekenis van dergelijke
woorden en uitdrukkingen door zijne instructeurs bij het
houden van theorie verklaard; krijgt hij dus eindelijk zelf
zoodanig voorschrift in handen, dan behoeft hij in 18
niet meer te zoeken naar de beteekenis van het gangbaar
zijn van het geweer. R. had dan met evenveel recht kun
nen vorderen, dat men in het voorschrift aantrof eene
verklaring van de beteekenis van lade, loop, grendel, enz,
of denkt hij misschien, dat ieder rekruut die weet wan
neer hij in dienst komt?
In de volgende alinea brengt R. in herinnering, dat den
rekruten eerst dan het achterlaadgeweer wordt uitgereikt,
nadat zij door de theoriën met het uiteenuemen en in
eenzetten daarvan bekend zijn. In het laatste gedeelte
zijner kritiek heeft R. deze vergissing zelf erkend. Maar
al ware dit niet het gevaldan nog zou de uitdrukking
„minder geoefende manschappen" niet verkeerd zijn geko
zen, en zou iedereen hare strekking begrijpen. Bij eiken
troep toch zal men ook onder de zoogenaamde „afgeëxer-
ceerde manschappen" geoefenden en minder geoefenden
(achterlijken) aantreffen.
De kruisschroefj zegt R., behoeft evenmin als de heu-
gelschroeven als een afzonderlijk deel van het beslag te
worden aangemerkt. De kruisschroefals verbindende