521
aandacht op te vestigen, dat de dnjver aan de zijde van
den loop, en niet langs de lade moet worden geplaatst.
Reeds in g .3 is onder „drijfhamer" vermeld: „dient met
den drijver tot het af- en opslaan der banden." Indien
dit in 12 herhaald ware, zou R. de aanmerking gemaakt
hebben, dat de vermelding in 12 overbodig is.
R. wil volledige bepalingen omtrent de schroeven
hoewel hij erkent, dat in het onderdeel „Inspectie van
het geweer" op schroeven, welke dit meer bepaald vor
deren, de aandacht wordt gevestigdnaar zijne meeniug
moet het „Uiteeunemen en ineenzetten" meer bijzonder
door het kader worden gekend dan het nazien (Inspec
tie) van het geweer.Alweder vergist R. zich naar
onze meening. Lang voor dat de soldaat tot het kader
behoort, hebben zijne verschillende instructeurs hem ge
leerd, hoe hij den schroefdraaier moet gebruiken en wat
men onder eene „goed aangedraaide" schroef verstaat.
Hij behoeft derhalve, later bevorderd zijnde, in het voor
schrift geene volledige bepalingen dienaangaande aan te
treffen. Dergelijke practische zaken moeten aan de instruc
teurs worden overgelaten. Alleen moet het voorschrift
het geheugen te hulp komen, wat aangaat vizier en kruis-
schroef, omdat deze beiden niet te vast mogen worden
aangedraaid en dus als het ware eene uitzondering ma
ken. Dat het kader het voorkomende onder het hoofd
„Inspectie van het geweer" niet zoo bijzonder goed zou
moeten weten, zijn wij volstrekt niet met R. eenshet
zou zeer verkeerd zijn, als het kader zich niet eens wist
te overtuigen of het geweer naar eisch is in elkander
gezetdaarop toch komt het in 18 vermelde hoofdza
kelijk neer. Trouwens voor iemand, die dagelijks het
geweer in handen heeft, is dit zoo moeilijk niet; veel
leert de soldaat door gewoonte.
Zeer voorbarig en ongemotiveerd is het oordeel van