524 de zon gezet wordt, als men het smeer goed uitwrijft, een bijzonder fraai en glanzend aanzien krijgt. Mog merkt R. op „dat het zeer oneigenaardig is in een voorschrift, in het algemeen den lijdenden vorm te bezigen"; zoo had, volgens hem, de aanhef van 5 moeten luiden: „Het geweer moeten niet „Het geweer wordt". Hij verliest echter hierbij uit het oog, dat men dat werkwoord „worden" nooit kan missen, en het dus kort heidshalve beter is, het alléén dan in verbinding met „moeten" te gebruiken. Die „lijdende vorm" is kort en men vindt hem dan ook in alle Nederlandsche en Ne- derlandsch-Indische reglementen. Dat de instructie van het leger daardoor geleden heeft, werd nog niet op gemerkt. Verder zegt R„in 20 wordt gesproken van gewe ren, in dienst bij de Infanterie; aangezien het voorschrift uitsluitend voor de Infanterie is gemaakt, bestaat hier eene overbodigheid; uit den zin: de geweren, in dienst bij de Infanterie, worden allen uitwendig gebruineerd, de grendels gegrijsd en de laden gevernist, zou men verder kunnen opmaken, dat grendel en lade niet tot het geweer behooren." De overbodigheid van de woorden „in dienst bij de Infanterie zal naar wij vertrouwen geene nadeelige gevolgen hebben; ten minste wij vinden haar reeds in het voorschrift van 1866terwijl iemand, die na al het voor gaande nog niet zeker weet, dat grendel en lade wèl tot het geweer belmoren, zoo weinig ontwikkeld is, dat hij o. i. geen graad verdient te bekleeden en dus ook geen voorschrift noodig heeft. Even gezocht als de voorgaande bemerkingen, is R 's aanteekening„Met het inwendig vernissen der lade 21wordt natuurlijk bedoeld het vernissen der inla tingen, genoemd in 43." Uit 43 blijkt die bedoeling o. i. zeer duidelijk door het gebruik van het woord „uit-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 535