525 wendig" op den vijfden regel, dat daar eene scherpe tegen stelling vormt. Dergelijke woorden zijn trouwens den soldaat reeds verklaard, voor dat hij in het bezit komt van een voorschrift en dus een graad bekleedt. De redactie van 23 en 24 keurt R. af. Ze is echter zeer goed, wanneer men niet, zooals R. doet, uit het oog verliest, dat in 23 sprake is van het uitwendige van den loop en in 24 van de aan dien loop bevestigde deelen en van de monding. De vijf laatste regels hadden werkelijk in 26 belmoren voor te komen. De bedoeling van 33 is niet duidelijk, beweert R Zou hij dan niet weten, dat tot de „slagvaardigheid" van het geweer ook noodig is, dat het behoorlijk gebruineerd zij, en zou men niet moeten veronderstellen, dat hij het tactisch doel, het voorkomen van het blinken en schitteren dei- blanke loopen, van deze bewerking niet kent? -Immers wanneer men hiermede rekening houdt, bevat deze niet anders dan eene waarschuwing voor de kommandeerende officieren om, hoewel het bruineeren na afloop der schiet oefeningen doelmatig kan worden geacht, zich aan dit tijd stip niet onvoorwaardelijk gehouden te achtenomdat de geweren ten allen tijde slagvaardig, d. i. behoorlijk gebruineerd moeten zijn. Aangezien dit voorschrift woor delijk reeds sedert tal van jaren bestaatvertrou wen wij met R., dat die zoogenaamde onduidelijkheid ook in de toekomst geene noodlottige gevolgen zal na zich slepen. R. schrijft „slagvaardig (sic)." Waarschijnlijk denkt hij, dat men, omdat een geweer niet dient om er mede te slaan, ook niet van slagvaardige geweren spreken kan, en toch is de uitdrukking juist. Slagvaardig beteekent „bereid, gereed tot den veldslag." Een niet goed ge bruineerd geweer is derhalve niet slagvaardig Aangezien het voorschrift niet uitsluitend voor het kader

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 536