536
woord. Daar waar de schrijver een minder gunstig oordeel
uitspreekt over de leiding der expeditie en den ongunsti-
gen toestand van het Indische leger, daarop alleen wordt
hij aangevallenzonder dat men echter de bewijzen levert,
die zijne beweringen kunnen ontzenuwen. Zoo o. a. zoe
ken wij te vergeefs het bewijs, dat het kader bij de veld
artillerie wel voldoende voor zijne taak berekend was, en
dat de order niet gegeven is om zich met mindere ei-
schen ten opzichte van de onderofficieren tevreden te stellen.
De eenige kritiek, die als zoodanig kan aangemerkt wor
den, is die van Kapitein De Wijs. Z.E.G. tracht althans,
wat de Artillerie betreft, Borel's beweringen te ontzenuwen
en de lezers in staat te stellen, een onpartijdig oordeel te
vellen.
De overige schrijvers kunnen buiten beschouwing blijven.
De zinsnede: „Het zoude beter geweest zijn, indien de Kapi
tein Borel dit werk niet geschreven had", is te weinig afdoende
om, zonder nadere uiteenzetting, die meening maar zoo
voetstoots mede te onderschrijven.
Zoo ook wordt in uw schrijven omtrent de Kölnische Zei-
tung gezegd: „dus een gevolg van het geschrijf van een
officier in Nederlandsche dienst!" Gij zult niet willen beweren,
dat dit veel welwillendheid verraadt en het woord „geschrijf"
geene minachting in zich sluit, maar het bewijs, dat het geschrijf
ismet a. w. klakkeloos geseur, wordt niet geleverd. Te
vergeefs zoeken wij naar de bewijzen, dat de toestand niet
zoo treurig is.
Wat de kritiek van den Kapitein Niclou in de „Locomo
tief" betreft, deze is niets anders dan eene apothéose op een
miskend vriend. Wanneer wij deze kritiek met een aanloop
zien beginnen, alsof men dien Hollandschen Kapitein eens op
zijne plaats wil zetten, die zich vermeet over Indische toe
standen te kunnen medepraten en men dan verder voortgaat met
hem feitelijk een verwijt te maken, dat hij niet met eene
M. W. O. geboren werd, en vervolgens uit de insluiting
van Straatsburg, Metz en Parijs de voorbeelden ziet halen
voor eene insluiting van den Kraton, en telkens daarbij als