50
als de Neder!andsche vestingwet,.geheel afzonderlijk in
de Staten-Generaal te worden behandeld. Daar heeft men
zich, tot dusver althans, weinig bezorgd gemaakt over
de regeling van het Indische krijgswezen. Reden temeer,
dat de verantwoordelijke minister voor dat krijgswezen meer
dan voor het Nederlandsche buiten dé strenge controle van
de volksvertegenwoordiging tot stand had kunnen brengen.
Wie daarvan overtuigd is, vraagt met recht waarom
dan voor de definitieve regeling van het Indisch defensiewe
zen zoo weinig gedaan wordt. Waarom zijn tot dusver
de vragen nimmer gesteld geworden, welke het ontwerp
van een goed Indisch verdedigingsstelsel vooraf moeten
gaan? Zoolang dit niet is geschied, is ook eene deugde
lijke inrichting van ons krijgswezen te land en ter zee
voor Nederland en voor Indië onmogelijk. Zoolang de
hoofdpunten, welke de leidende gedachte van het defensie
stelsel moeten uitmakenniet voor goed zijn vastgesteld
zal men jaarlijks millioenen betalen zonder weinig meer
waarborgen voor onze veiligheid en onafhankelijkheid te
hebben dan even goed voor eenige millioenen minder te
verkrijgen zouden zijn.
Die leidende gedachte bestaat niet. Wie onze Indische
defensieplannen toetst aan de reeds voor elk ontwerp-stelsel
gestelde eischen, ontwaart spoedig, dat ze door geen
schakel zijn verbonden, dat een algemeene grondslag niet
aanwezig is, dat onze- defensie gcliecl olleen staat en dat
er noch nimmer eenhet geheel omvattend, ontwerp an
verdediging voor Nederland en voor Indië en van eene
daarop gegronde inrichting van het gansche krijgswezen
van den staat heeft bestaan. Al de tot dusver bestaande
partieele plannen hebben, hoeveel goeds zij ook soms elk
voor zich mogen bevattenderhalve dit gebrekdat zij
niet uitgaan van dezelfde gegevens en beginselen en dat
ze elk voor zich misschien zeer fraaisoms ook gebrekkig,