58 Tweede Ivamer een verdediger vond, om liet door de slooping van vestingen vrijkomende aantal troepen al te danken, en zoodoende terug te keeren tot liet oude, verderfelijke stelsel, om enkel bezettingen van vestingen en liniën en om zoo te zeggen geen veldleger, tot steun van die bezettingen, te hebben. Geheel daarmede over eenstemmende, was de weigering der Tweede Kamer in 1876 aan den minister van Oorlog van een verhoogd militiecontingent; de eenige, groote, militaire fout, waarin de volksvertegenwoordiging sedert 1839 vervallen is. Daardoor is de sterkte van het Nederlandsche leger on voldoende, maar daarom is het ook te betreuren, dat door den verantwoordelijken minister van landsverdediging geenerlei tijdelijke maatregel is voorgesteld om in de behoefte aan meer soldaten te voorzien. Voorloopige maatregelen tot legerversterkingwelke dadelijke hulp geven, zijn veel noodzakelijker dan blijvende reorganisa- tiën of verbeteringen, die wel is waar ook moeten gebeuren, maar die slechts op tijd werken. In deze praktische opvatting is het Indisch legerbestuur het Nederlandsche vooruit; maar men vervalt in Tndië soms in een ander uiterste, door het merkwaardig verschijnseldat daar niets permanenter is dan het tijdelijke en niets tijdelijker dan het permanente. Door mannen van talent zelfs is beweerd, dat die verbete ringen in ons krijgswezen door de bepalingen in dc Grond wet betreffende 's Lands defensie worden belet. Is dit zoo? Door Stieltjes wordt duidelijk aangetoond, dat de bepalin gen in het YIIIC hoofdstuk der Grondwet niet veranderd behoeven te wordenmaar dat ze voldoende zijnvoldoende voor oene zeer goede inrichting van het krijgswezen indien de uitvoerende macht slechts wil. Volgens zijne overtuiging is daarin geene enkele bepaling, welke de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 63