67
geweest te zijnwant van den kommandant van het leger
zijn dergelijke regelingen, evenmin als van den Gouverneur-
Generaal te verwachten. De bekwaamste legerorganisateur
die meent zich nauwkeurig rekenschap te hebben gegeven
van de inrichting, welke het krijgswezen in zijn geheel
en in zijne deelen behoort te hebben, heeft toch bij de
uitwerking van zijne denkbeelden zoo als De Roo van
Alderwerelt zegtde voorlichting noodig van hen, die
eene speciale studie van eenig onderdeel dier regeling heb
ben gemaakt, en van de praktische mannen, die, in het
leger levende, met de feitelijke toestanden en eischen
daarvan bekend zijn.
A ooral voor een minister van Indische landsverdediging,
die in den regel meer staatsman dan krijgsman is, valt
van die opmerking partij te trekken, 'tls waar, in dat
gedeelte der krijgswetenschap, waarin de organisatie, de
mobilisatie en de behoorlijke aanvulling van een leger
worden behandeld, mag ook geen minister van Indische
landsverdediging die op den naam van staatsman aanspraak
maakt, een vreemdeling zijn. In dat gedeelte vallen juist
de studiën van den staatsman en den krijgskundige samen.
Intusschen, mag men gerust met De Roo van Alder
werelt zeggen, zijn door alle tijden heen de voorbeelden
niet zeldzaam geweest van staatslieden, die geheel onbe
kend waren met de groote beginselen van legerinrichting
en legerbeheer, en zich dientengevolge verkeerde voorstel
lingen maakten van hetgeen vereischt wordt om een
strijdvaardig leger samen te stellen, te onderhouden en op
voet van oorlog te brengen.
Daaruit, en niet uit den parlementairen regeeringsvorm,
verklaart zich de weinige zorg, welke niet zelden aan het
Indische leger besteed werd, en in verband daarmede ook
de spontaneïteit, waarmede soms tot oorlogen besloten
werd, voor welke men niet gereed was, of tot formatiein-