68 krimpingen van wapens en diensten werd overgegaan, in strijd met de lessen der krijgsgeschiedenis. Maar elke regeering, die aan het krijgswezen niet de noodige zorg besteedde en de organisatie er van op losse schroeven zette heeft daarvoor, vroeger of later, moeten boeten; en het is geen bewijs van een gezond staatsleven zegt De Roo van Alderwerelt wanneer het legereen groote en voor- alsnoch onmisbare factor der staatsinrichting (zelfs bij het bestaan van eenè vrijzinnige handelspolitiekvol gens den oud-minister De Waal de groote factor voor het voortbestaan onzer onafhankelijkheid) kwijnt en in verval verkeert. Ook Yon Stein leert ons dat in zijn Lehre vom Heerwezen Eene wijze en voorzichtige staatkunde zalzoo als de geschiedenis van Ned.-Indië ons dit meermalen heeft ge leerd ook in onrustige tijdendikwerf ernstige verwikke lingen kunnen voorkomen. Met altijd evenwel. Daarom behoort achter hot woord van den staatsman een leger te staan, zoodanig ingericht, dat het bij machte zij, de taak te vervullenwaartoe elk land ook het kleinste en minst beteekenende als lid van de groote maatschappij der volken geroepen kan worden. En het is de plicht van lien, die de teugels van het bewind in handen hebbenvoor de vorming en instandhouding van dat leger te waken. Uit het voorbeeld van Atjeh is te leeren, waartoe het leidt, wanneer de ministeriën van landsverdediging niet in staat zijn, den omvang en de beteekenis van dien plicht te overzien. De beëindiging van den oorlog met Atjeh is een alge meen belang, geen Indisch belang. Voor dat belang moeten de ministeriën van landsverdediging met inspanning van alle krachten van materieel en personeel samenwerken. Is dat gebeurd? Ieder weet met welk groot incompleet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 73