69 aan personeelvan kader en officieren, liet Indische leger gedurende dien oorlog heeft geworsteld; eu ieder weet op welke wijze daarin door de ministers van Oorlog en Marine werd voorzien; ieder weet ook, dat de minister van Oorlog zich tot 1877 het leeuwenaandeel van de voor de Militaire Academie te Breda beschikbare plaatsen heeft toegeëigend; en dat de alarmkreten van den mi nister van Koloniën 0111 hulp, vooral voor het wapen dei- Artillerie en de Geneeskundige dienst in Indië, kreten waren van den roepende in de woestijn. Yoor het zoo zeer gedunde korps Indische artillerieofficieren kon nauwe lijks een zestal zeeofficieren worden afgestaan, terwijl liet vrede genietende deel van dat wapen in Nederland zijn in nood verkeerenden en oorlog voerenden broeder in In dië niet meer dan vijf officieren tijdelijk kon geven. Geroep 0111 hulp voor kader bij de Genie en voor aanvulling van het mindere kader bij de Artillerie in Indië baatte even veel. Er is'in den Atjehschen oorlog eene periode ge weest, waarin de ministerieele samenwerking in het belang van het strijdende gedeelte van 's Konings leger in de ko loniën zich zoodanig teekende, dat men geene artilleristen kon missen uithoofde van de zomeroefeningen bij Zeist! E11 men vrage dus niet meer of de ministers van lands verdediging de spoedige beëindiging van den Atjehschen oorlog als een algemeen, vadérlandschdan wel als een meer lokaal, Indisch belang beschouwen. Wel zijn er „vaderlandsche belangen" te berde gebracht ten voordeele van bijzondere belangen, in den vorm van moederlandsche hulp door Indische brigades; doch toen men zulk een korps reeds, met minder kosten, tijdens dien oorlog in de ge daante van detachementen mariniers in Indië had, eischte ministerieel eigenbelang, dat zij wel in Atjeh op den rech tervleugel van het Indische leger mochten strijden, maar overigens niet tot tijdelijke versterking van dat leger kon-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 74