70 den dienen. Wie denkt daarbij niet aan liet minder ge paste standpunt, dat de minister van Marine,, toen ten aanzien van het gebruik der mariniers en later teu aauzien van het gebruik der marine landingsdivisiën, uit een staats rechtelijk oogpunt tegenover den Gouverneur-Generaal van ISTed.-Indië wilde innemen? Een nieuw bewijs voor de slechte samenwerking, welke tusschen de ministeriën van. landsverdediging bestaat ten aanzien van de behartiging van 's Lands hoogste belangen, namelijk die zijner weerbaarheid, d. i. die zijner onafhan kelijkheid. Maar ook tevens een nieuw bewijs voor de geheel onafhankelijke positie, welke die drie ministeriën ten opzichte van elkander weten te handhaven, ook waar het ten nadeele van die belangen is. Zoo is, om van de techniek, taktick en organisatie op het gebied van het administratief recht te komen, de verhouding van land- en zeemacht in Indië tegenover den Gouverneur-Generaal even inconsequent als oneigenaardig. Terwijl er het leyer door geheel andere voorschriften wordt beheerscht, is de positie van het officierskorps der marineeven als dat van het leger in Nederland, door wetten geregeld. Ik spreek nu niet over de zeer ongelijke regelingen der inkomsten en pensioenen voor de drie categoriën van officieren en min deren, die bij de drie ministeriën van landsverdediging- verantwoord worden, en waarover trouwens reeds genoeg gesproken en geschreven is, maar ik doel meer op het vreemde standpunt, dat de Marine - de Koninklijke na melijk, niet hare stiefzusters de sedentaire en rjouverne- rnenteele in staats-en administratief-rechtelijken zin tegen-, over 's Konings plaatsbekleeder in deze gewesten inneemt. Dat standpunt is zoo wat onafhankelijk. Wie was het echter, die deze verhouding in het belang van de eenheid van 's Konings gezag in de koloniën, tot de aldaar normale teruggebracht wenschte te hebben Niet één van de door

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 75