71
onderlinge onafhankelijkheid en verdeeldheid machtige en
tevens onmachtige ministeriën van landsverdediging, maar
wel de Tweede Kamer.
Meermalen heeft zij op die oneigenaardige verhouding
gewezen, en noch onlangs deed zij dit in haar voorloopig
verslag op de Indische begrooting voor 1879. Het de
partement van Marine in Ked.-Indië, zeide zij, is even als
de andere departementen, een Indisch departement, en welke
administratieve betrekkingen ook mogen bestaan tusschen
don kommandant der zeemacht en den minister van Ma
rine, zij kunnen het feit niet veranderen, dat volgens het
Regeeringsreglement de Gouverneur-Generaal is opperbe
velhebber van Z. M. zeemacht beoosten de kaap de Goede
Hoop en dat derhalve de in Indië aanwezige schepen en
vaartuigen van oorlog met het daarop geplaatste personeel
onder zijne bevelen staan. In die verhouding behoort
geene macht tusschen beiden te treden, allerminst een au
toriteit als de minister van Marine, wien de zeeofficieren
zeker geneigd zijn, in de eerste plaats te gehoorzamen.
Waren de Staten-Generaal daarbij door den minister vau
Koloniën goed ingelicht omtrent den werkkring en de diens
ten eener marine in den Indische archipel, men zoude ook
dit jaarvoor de hoeveelste maal wel niet?in de Tweede
Kamer niet op het verkeerde denkbeeld gehamerd hebben
om de zoo nuttige gouvernementsmarine in te krimpen, in
plaats van haar, tegen eene vermindering van de zoo
veel meer kostbare Koninklijke Hederlandsche, uit te brei
den, maar haar tevens als de vroeger bestaan
hebbende Indische of koloniale marine, e'en zuiver militair
karakter te geven.
Het voorbeeld van Atjeh heeft den treurigen toestand
van onze Marine bij het uitbreken van den oorlog in een
helder daglicht gesteld. Ik verwijs naar de gepubliceer
de officieele gegevens. Sedert de opheffing van de Ivolo-