76 in de eerste perioden van dien oorlog behoorde gevestigd te worden. Zeker was b. v. het niet slagen der eerste Atjelische expe ditie te betreuren; maar mocht daarom het „kruisigt hen" worden uitgesproken over allen, die het beleid daarvan in han den hebben gehad? Lag do oorzaak niet dieper dan in het politiek en militair beleid van hendie daarbij door de fortuin werden verraden Het is niet de zaak zegt Von Yerdy du Yernois in zijne Kriegs-geschichtliche Studiën te ontdekken wat de aanvoerders en leiders hadden kunnen weten, zoo als door de „Commissie van enquête" in haar, volgens den Generaal Booms, „niet grondig, niet onpartijdig en niet menschkundigonderzoek meer dan eens wordt vooropgezet, maar wel wat zij in werkelijkheid wisten op het oogenblik, dat de bevelen werden gegeven, waarvan men de juistheid en de gevolgen bestudeert. De snelheid, waarmede de gebeurtenissen elkander opvolgen en de moeilijkheid om op een gegeven oogenblik vertrouwbare inlichtingen te bekomen, zijn zoo vele oorzaken van dwalingen, die bijna altijd de reeds zoo moeilijke taak der aanvoerders op het terrein van den oorlog komen verzwaren. Dat leert ons Benedek, dat heeft ons Troehu geleerd en dat wordt op meesterlijke wijze door De Boo van Alderwerelt aangetoond. Zijdie bij de tweede Atjelische expeditie de fortuin op het terrein des oorlogs hebben zien werken, weten welke toevallige omstandighe den en grillige kansen van haar te verwachten zijn. Wan neer dan ook eenmaal de op den Atjehschen oorlog be trekking hebbende officieele stukken gepubliceerd mogen worden, en het publiek in staat zal worden gesteld te oordeelen, zal het kunnen blijken in hoever billijkheid, gematigdheid en rechtvaardigheid in het oog zijn gehouden door eene „enquête", welke de waardigheid en het pres tige van, zoomede het vertrouwen op de hoogste staatsdie-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 81